En van dat jaar af begint de romantische, in het geheel niet ongevaarlijke jacht
op het BRUINE GOUD , de jacht naar zaden en planten van de Cinchona.
De namen van degenen die zich met deze jacht zouden bezig houden, de
minister van koloniën: Pahud de Mortanges; en de consul te La Paz., Schukraft.
en de overbrengers van
zaden en planten: Hasskarl en Ledger, en de scheikundige: Moens : vinden wij later
terug in de soorten welke naar hen genoemd zijn.
De soorten waaronder zeer speciaal
de Cinchona Ledgeriana Moens, een ereplaats zal krijgen in de zgn. Kinaplantsoenen
op Java.
Hasskarl verliet op de 4 de December 1852 Nederland en arriveerde maanden
later in Lima, de hoofdstad van Peru. Hij verbleef daar drie maanden en leerde
Spaans, het echte Spaans wordt nog immer in Peru alleen gesproken, zeggen de Peruanen,
omdat de rest van Zuid Amerika te zeer vermengd is met andere rassen en geen zuiver
Spaans meer kan opleveren.
Hij leerde dus de taal als ook het volk grondig kennen
en kon naar de binnenlanden vertrekken met de nodige aanbevelingsbrieven voor plaatselijke
grootheden, als wetenschappelijke ontdekkingsreiziger. Weliswaar was er geen enkel
uitvoerverbod op Kinaplanten of zaden, maar het is begrijpelijk dat de bastverzamelaars,
uitvoer van de “ kip”, welke de gouden eieren legde, niet zonder tegenwerking zouden
laten.
10 Mei 1853 vertrok hij naar de bergen en kon zes maanden later een
grote hoeveelheid planten naar Lima verzenden. Een helper verzond deze prompt naar
Panama, maar de planten bleven daar vijf lange tropische maanden liggen, door een
slechte regeling van de afvoer aldaar, met het noodzakelijke gevolg, dat alle planten
stierven. Slechts het zaad kon worden gered en dit werd apart verzonden. Een tweede
reis moest door ziekte en binnenlandse onlusten worden afgebroken.
Doch een derde
reis in Mei 1854 ondernomen leverde een vijfhonderdtal in goede staat verkerende
planten op, die op Hasskarl’s verzoek met een Nederlands oorlogsfregat: De Prins
Frederik der Nederlanden”voor de Peruaanse kust werden weggehaald en via de Karolinen,
.Nieuw Guinea en de Phillippijnen naar Indië werden overgebracht.
De reis was moeilijk. Een typhoon in de Chinese Zee bedreigde het fregat en zijn kostbare lading en putte
de bemanning uit.
Toen dan ook de 3 de December 1854 het schip moeizaam de haven
van Makassar binnenliep, besloot de kapitein, vooreerst niet verder te gaan, om schip
en bemanning wat rust te gunnen. Hasskarl, de doorzetter, vreesde een tweede “Panama “
. En stelde zich in verbinding met Batavia. Hij verkreeg een marine-
Van de 500 planten leefden er nog 75, ondanks
de verpakking in zgn. Wartse kisten ( kisten, waarin een bepaalde temperatuur en
vochtigheidsgraad kon worden bewaard.). De planten werden overgebracht naar een dependance
van de plantentuin in Buitenzorg, namelijk : de Tjibodastuin, op 1500 meter tegen de Gedeh
gelegen, waar ook reeds een 100 tal planten waren gekiemd, uit de zaden, welke in
1853 uit Panama nog gered hadden kunnen worden.
De vreugde in Nederland, zowel als
op Java was groot en de woorden van waardering door de schrijver van het standaardwerk
over de Kina: Bernelot Moens, aan Hasskarl gewijd, als “eerste overbrenger van levende
kinaplanten naar een land, waar een rustig bestuur en een goed klimaat een redding
van het zo zeer begeerde geneesmiddel zou kunnen betekenen”, zijn dan ook ten zeerste
verdiend.
Hasskarl werd de eerste directeur der Kinaplantsoenen, maar moest helaas na ca. anderhalf
jaar wegens gezondheidsredenen naar Europa. Hij werd opgevolgd door de op Java zo
vermaarde Junghun. Een man, die voor alle cultures op Java de grondlegger mag worden
genoemd. Deze man had bodemkaarten vervaardigd in de jaren 1850 – 1860, welke nog immer
toonaangevend zijn voor de cultuurgebieden van Java. Ook Junghun ging – na enorme
uitbreiding aan de kinacultuur te hebben gegeven, -
Het is aan van Gorkom te danken, dat heel
nieuwe methoden de cultuur hebben behouden en groot gemaakt. Immers, niets ten nadele
gezegd van zijn voorgangers, maar bij Hasskarl, zowel als bij Junghun
heerste de overtuiging, dat de kinaboom geplant moest worden in een oerbos. De boom was in een
oerbos gevonden, had dus blijkbaar behoefte aan schaduw der woudreuzen, dus moest
het ook daar in weer geplant worden. Deze denkfout werd door van Gorkom grondig hersteld.
Wellis waar was de boom in het oerwoud gevonden, maar geleidelijk opgegroeid met
de woudreuzen en had , althans in zijn jeugd, zeker behoefte aan zon.
Van Gorkom,
was de stichter der open terreinen, geheel schoongemaakt en gezuiverd, waarover later
meer, waar de kinaboom zich prachtig kon ontwikkelen.
Een tweede, zeer gunstige omstandigheid,
welke bij zou dragen tot deze enorme bloei, was het aankopen van een pond kinazaad,
aangeboden door George Ledger, een broer van een woudloper uit Zuid Amerika. Die
500 gram zaad, inhoudende ca. 1250.000 zaden, was geweigerd door de Engelse regering,
echter goedgekeurd door Prof. Miguel uit Leiden, en onmiddellijk verzonden naar Batavia
Daar werden ze door van Gorkom in ontvangst genomen en toen bleek, dat dit zaad zeer
kiemkrachtig was, werd de originele aankoopsom van 100 gulden verhoogd naar 500 gulden!
Toen later bleek, welk uitzonderlijk goede kwaliteit deze soort,, naar de vinder
Cinchona Ledgeriana genaamd, vertoonde, verkreeg deze vinder een jaargeld van 1200
gulden.
De basten, verzameld van de boompjes welke in 1872 reeds gewonnen konden
worden bleken een zeer hoog kininegehalte te hebben. En door intense samenwerking
van de planter van Gorkom en Bernelot Moens, de scheikundige, werden uit deze hoeveelheid
de MOEDERBOMEN gewonnen, welke geheel de kinacultuur van Java zouden dragen. Uit
dankbare, en wel verdiende gedachtenis heten deze soorten CINCHONA LEDGERIANA MOENS. Tot
goed begrip van de waarde welke moet gehecht worden aan de onderzoekingen en selectie-
Het werkzame bestanddeel bij uitnemendheid is de Kinine. En aan Moens komt
de eer toe dit het eerst te hebben ontdekt. Hij selecteerde dus zijn basten op het
kinine gehalte en niet op het totale alkaloïden gehalte, wat b.v. de Engelsen deden,
die ook niet hadden stilgezeten, maar op het verkeerde paard weddende , zeer mooie
soorten kweekten, echter met gering kininegehalte. Ook de Nederlanders kenden deze
soorten, waarvan de belangrijkste nog immer is de CINCHONA SUCCIRUBRA, d.w.z. de
Kinaboom met rood sappige bast. Zij gebruikten deze basten voor verkoop aan de fabrikanten
van Kinawijn., KINA_ LA ROCHE, Kinatinctuur, Kina druppels en
verdere tonica, dus voor specifiek farmaceutische doeleinden. Zij gebruikten de boompjes, als jonge boompjes,
voor ondersteuning van de hoogwaardige Ledgeriana – enten. Het bleek namelijk, dat
de Cinchona Succirubra een zeer sterke constitutie had, weinig beïnvloed werd door
grondvarianten en zeer resistent tegen ziekten.
De delicate Ledgeriana liet zich
zeer goed enten op deze onderstam en zodoende konden de twee meest gunstigste eigenschappen:
HOGE OPBRENGST en ZIEKTERESISTENTIE door het werk van de planter van GORKOM worden
verenigd. De combinatie van het praktische planterswerk met het grondige wetenschappelijk
onderzoek, zou dan ook de kinacultuur immer kenmerken als een afgerond geheel, waarin
geen plaats was voor plotselinge verrassingen, noch van de kant van Moeder Natuur,
noch op scheikundig gebied. De ondoorgrondelijke scheikundige processen in de reageerbuis,
lenen zich niet voor schildering in deze lezing, des te meer echter een overzicht
van het omvormen van een woest oerbos tot een goed functionerende onderneming. Het
woord in het Nederlands is : Plantage, het mooie ambtelijke woord luidt: Kinaplantsoenen
en het huis-