Ons eerste kamp, Kareës
In Bandung hadden de Jappen het kamp Kareës gecreëerd. Het moet rond begin 1943 zijn geweest, dat wij hier kwamen,want Kareës was vanaf 12 dec. 1942 open.
Collectie: H.A.M. Liesker: Ons eerste kamp: Kareës, wijk in Bandoeng, begrensd door de Papandajalaan, Tangkoebanprahoelaan,Windoestraat,Gaoengoenlaan,Halimoenlaan,Malabarlaan-
De komende jaren, waarin de gezinnen uit elkaar gerukt leefden, was het grootste
verdriet, niet te weten of de vaders of broers nog leefden. Hoe lang dit zou gaan
duren en of er nog hulp voor ons zou komen. Hartverscheurende taferelen als er weer
jongens weggehaald werden. De onzekerheid of de moeders hun zonen nog terug zouden
zien was onverdraaglijk.
Wij waren blij, bij elkaar te mogen blijven, vijf zusjes
en moeder.
Privacy.
Het totale gebrek aan privacy was voor de westerlingen veel moeilijker
dan de Aziaten onder de geïnterneerden, die gewend waren meer op en met elkaar te
leven.
Wij hadden een kamer voor ons alleen, met een rijtje matrassen op de grond.
Best comfortabel vergeleken bij wat nog zou volgen. We kregen allemaal een
registratienummer. In het begin konden er nog zaken gekocht worden. Zo kregen
wij houten slippers, dan hoefden wij niet over het kokend hete asfalt met
onze blote voeten.
De houding van de
Indonesiërs kon verschillend zijn. Uitjouwen van transporten gevangenen, maar ook
een voedselpakketje over het gedek gooien!
Eten.
Er was een gaarkeuken met grote
tonnen waar een soep in gemaakt werd van alles wat maar bruikbaar was. Slakken
werden aanbevolen door de artsen, want die bevatten veel eiwitten. Ik zocht
samen met andere kinderen slakken en kikkers. In een rioolgangetje tussen de
huizen. Aan de kikkers zat jammer genoeg nauwelijks vlees.
We kregen
50 gram rijst. En een snee van iets dat op brood leek, van tapioca, stijfsel gemaakt.
Een beetje grijzig met in het midden meer wittig, ongaar deeg. Kieskeurig als ik
al was bleef dat “brood” bij mij wel enige tijd liggen. Moeder gebood de anderen
dat te laten liggen. Lidy moest het zelf opeten!
Ook kregen wij tapiocapap, net als
het brood, van cassave gemaakt. Het is hetzelfde spul als waar hier in Nederland
het behang mee tegen de muur geplakt wordt. Het heeft geen smaak maar vulde enigszins
de maag. Ondanks mijn kieskeurigheid heeft moeder er blijkbaar vóór het kamp, goed
voor gezorgd, dat wij het juiste binnenkregen. En misschien heeft ook mijn kleine
maag mij geholpen door de kamptijd heen te komen.
Mevrouw Sillevolt uit Soekaboemi
was zo extreem dik, dat zij in geen enkele stoel paste. Zij stierf binnen drie maanden.
Het bleek dat het hart van die heel dikke mensen, die snelle manier van afvallen
niet aankan en dat deze mensen het eerste overleden.
Corvee:
Wijk-
Het werk in de gaarkeuken was het meest lucratieve werk. ( Ton van de soep uitlikken!
) In grote tonnen werd soep gemaakt van wat groenten en soms stukjes pens. Moeder
zat in de ploeg, die pens schoon moest maken. Weer anderen moesten voor de varkens
van de Jappanners zorgen en in hun moestuin werken. Of kleding voor hen verstellen
en uniformpetjes maken. En ik moest met andere achtjarigen de straat schoongeveegd
hebben voor het appèl van 7 uur s’morgens.
Bij het
apèl moesten wij in rijen van tien voor de huizen staan met ons gezicht naar Japan..
Er werd geschreeuwd: Bij Jotskee, rechtop staan, bij Kirei buigen ( niet te diep,
want dan boog je voor de doden!) en bij Norei mocht je weer recht. Dit was altijd
een angstig gebeuren. Moeders werden geslagen als er wat fout ging.
Troostmeisjes
De term troostmeisjes is een verkeerde benaming. In werkelijkheid waren deze vrouwen
seksslavinnen, die tegen hun wil werden vastgehouden en gedwongen werden zich te
prostitueren. Historici spreken vandaag van, naar schatting 50.000 tot 200.000 vrouwen,
waarvan de meeste tiener waren en een aantal niet ouder dan 12 jaar waren , die “troost”
moesten bieden aan Japanse soldaten. Zij werden verkracht, ook wel gemarteld en zelfs
gedood.
Er was voedsel, maar niet voldoende voor iedereen, met ondervoeding tot gevolg.
De meisjes kregen geen medische verzorging en moesten vaak een gedwongen sterilisatie
of abortus ondergaan. Geen van ons vijven heeft dat moeten meemaken. Een vriendin
van mij is daar ook aan ontsnapt, omdat zij zich bij de selectie heel ziek voelde
en er niet uit zag. De ‘comfort houses’ verschenen overal waar de Japanners hun
troepen hadden.
Medische experimenten
Sommige van de meest wreedste daden van de Japanse oorlog hadden niet plaats op het
strijdveld, maar in stilte, ver van de frontlinies en uit het zicht. Japanse doktoren
en hun assistenten deden daar de meest gruwelijke proeven op mensen. (Unit 731, Hal
Gold)Op Ancol, Timor zijn de experimenten met de ziekte pokken bekend.
Prins Chichibu,
de jongere broer van keizer Hirihito heeft met zijn eenheid al 427.000 medische proefpersonen,
maruta’s genaamd, in China vermoord. Daarnaast publiceerden Japanse dagbladen vol
trots nog meer moorden op 75.000 maruta’s in andere bezette gebieden, zoals de Filippijnen
en Nederlands Indië. Ook kwamen minimaal 1290.000 Indische dwangarbeiders om, volgens
Indonesië zelfs 2 miljoen, 2.5 procent van de toenmalige bevolking. De Moor acht
de stelling dat Japanners aan genocide deden dan ook terecht. (http://indisch4ever.web-
De in 2006 al 84-
Dik
de Moor, vriend en medegastdocent van ons beschrijft in zijn boek “Leven met geleende
tijd” hoe hij ontsnapt aan een bizar experiment. Zes maanden lang werd zijn bloed
gebruikt, omdat dat vele anti poliostoffen bevatte en men daarmee andere patiënten
kon behandelen.
Deze patiënten waren Japanners, Chinezen, Indonesiërs en een Nederlandse
jongen Ook heeft men hem tot 4 maal toe op nieuw geïnfecteerd omdat men een structuurverandering
van het poliovirus verwachtte. Hij heeft een poging tot een “Igatutaki” ( medische)
“Seppuko” rituele moord, overleefd dank zij een Nederlandse arts met een Manadonese
bloedlijn en de Tai-
Onze kleding werd schaarser. Het klimaat en het werk deed textiel gauw verteren.
De groter wordende meisjes behielpen zich soms door zich een theedoek voor te binden.
In
mijn “vrije tijd” hield ik nog kleinere kinderen bezig en vertelde ze soms verhalen.
We zaten daarbij in een droge sloot.
Er was een Duits gezin ( laat die moeder nu “mijn
heks” zijn!) in hetzelfde huis als dat wij zaten Die hadden achter een bamboe schuttinkje
een kookplekje gemaakt. Er stegen etensgeuren uit op, waardoor ik me aangetrokken
voelde. Ik kwam steeds dichter bij. Tot een dochter uit dat gezin ineens op mij afkwam
en mij met een harde klap van de verhoogde gang afgooide ( ik was erg licht!).
Met
mijn slaap kwam ik op puntige stenen terecht, die een kind als versiering om plantjes
had aangebracht. Aan de schedel ontstaan altijd hevige bloedingen en op mijn gebrul
kwam mijn moeder. Zij eiste van het Duitse gezin, verband. Een klein
littekentje
bij mijn linkerwenkbrauw herinnert mij nog aan dat voorval. Aan verjaardagen werd
toch nog gedacht. Ik kreeg in dat kamp een pop van lappen, waar ik gek mee was.
Gedekken
Dat was het ruilen van, meestal kleding, voor voedsel. Genoemd naar de omheining
van prikkeldraad en bamboe matten. Het was handel met buiten het kamp verblijvende
inheemsen. Een eendenei, herinner ik me, was een belangrijke vangst.
Leren mocht niet van
de Jap. Dat moest dus stiekem gebeuren. Iemand op de uitkijk. Een beetje Frans en
een beetje rekenen was alles wat ik alleen in dit kamp nog opgestoken heb.
Eerlijk blijven
werd moeilijk. De kinderen leerden, dat je tegenover bewakers wel moest liegen. En
als je “gedekte”, dan deed je dat niet dicht bij je eigen plek, want bij ontdekking
werd dat deel van de huizen gestraft. Voor het gedekken had je textiel nodig. Logisch
dat je moest opletten, dat je kleren niet gestolen werden! Stelen ( tjoepen werd
dat genoemd) van de Jap mag, maar van elkaar niet!
Er werd veel met de gevangenen
gesold, wij werden bv steeds weer vervoerd naar kleinere ruimtes, waar de plaatsen
van de overledenen opgevuld moesten worden. Transporten in snikhete gesloten vrachtwagens
of goederenwagons