Slopen van het gedek! Kinderen bij het wachthuis aan de poort van het Tjideng kamp, samen met mariniers van de Britse kruiser HMS Cumberland. Een van de eerste schepen, die Java bereikten na de Japanse capitulatie. (Collectie J.van Dulm)
De beruchte kampcommandant Sonei werd in augustus 1946 door de temporaire krijgsraad te Batavia ter dood veroordeeld. Uit een vergelijkend overzicht van de Indische krijgsraden bleek dat deze in tegenstelling tot de Britse, Australische, Chinese en Filipijnse krijgsraden zelden kwamen tot een vrijspraak van de aangeklaagde verdachten. (Tussen Banzai en Bersiap)
Nel, Wies, Claartje en ik werden bij de eerste transporten naar het Carolus Borromeus ziekenhuis in het toenmalige Batavia ( nu Jakarta) gebracht. We lagen met zijn vieren op een rij.
Trees liep nog en mocht nog niet mee. Maar zij wist een chauffeur over te halen om haar in zijn vrachtwagen als verstekeling mee te smokkelen. Zij melde zich in het ziekenhuis als hulpverpleegster. Zij wilde natuurlijk bij haar zusjes zijn. We moesten voorzichtig weer aan eten wennen. Maar Claartje at en at. De rijst zette uit in haar buikje. De dokters hadden alle moeite om haar te redden.
Een vriendin van ons, was op het moment van de bevrijding alleen overgebleven met een ouder zusje. Dit zusje had van een soldaat een blikje sardientjes gekregen. Zij kreeg daardoor te veel ineens aan eiwitten en vetten binnen. En stierf daar meteen aan.
Doordat deze vriendin,die toen 5 jaar was, de aandacht trok van een chauffeur, die kinderen bracht naar de naar hun zoekende vaders, werd ze door hem meegenomen. Het duurde echter een hele tijd, voordat haar vader doorhad, dat zij zijn dochter moest zijn. Hij zocht immers naar twee dochters.
Toen kwam vader Pierre ons zoeken, in een wit paterspak ( ook hij had geen kleding meer) het ziekenhuis binnen. Hij had het slechte nieuws van het overlijden van moeder al gehoord.
Hij kwam een zuster tegen en vroeg haar: Zuster kunt u mij vertellen waar mijn kinderen zijn? Die zuster was Trees! Zij zei: ik ben Trees, uw dochter! Hij had haar niet herkend. Dit voorval heeft haar in haar ziekte later, erg parten gespeeld.
Wij waren dus weer herenigd!.
Brief van Lidy naar haar vader vanuit het Carolus Borromeus ziekenhuis, na de bevrijding.
Lieve Pappie,
Er zijn met het transport uit Tjideng zusters meegekomen. En toen heeft Trees aan dokter Postma gevraagd om mee te mogen. En dat mocht. En toen is Trees een hele tijd bij ons geweest, leuk ja Paps! Pappie de kinderen, die geen koorts hadden mochten s’avonds laat naar een Micky Mouse film gaan kijken. Zo maar in de open lucht! Paps ik heb er zo van genoten, weet u! Hij was prachtig!
Pappie we hebben mogen biechten, fijn ja! En we zijn ook nog een keer te communie geweest. Pappie, ze zijn hier zo ijselijk voorzichtig met ons, weet u. Je mag de kamer niet rondlopen, je mag je benen niet over de rand van het bed laten bungelen, want anders krijg je dikke benen, zeggen ze. En je moet de hele dag maar stil op je bed blijven zitten.
We krijgen hier vis in plaats van vlees. We hebben aardappelpuree met wortel gehad. En ook een snee brood met konnetbief, lekker ja! Pappie ik had in het Tjidengziekenhuis briefjes van mammie gekregen en die heb ik nog bewaard. Wilt u die nog hebben als herinnering?
We hebben een aardige zuster voor onze kamer. Ze heet zuster Martha. We eten nog steeds abnormaal, we hebben nooit genoeg weet u. De zuster zegt dat ze wel aan de gang kan blijven, om voor ons eten te halen. Ik heb nog zachte voeding, want mijn buik is nog niet helemaal in orde.
Er zijn hier leuke kinderen. Het lijkt eigenlijk niet veel op een ziekenhuis, want er is hier zo’n lawaai van al die kinderen. Nel heeft nog steeds vruchtendieet. Dan krijgt ze s’ochtends pisang of papaja of tomaat en dan nog meestal een eitje. S’middags wat aardappelpuree met tomaat en vis. S’avonds weer aardappelpuree. Dat is alles wat ze mag hebben. Pappie ik mag nu al harde voeding hebben, leuk ja!
Klaartje is weer net zoals vroeger, een gezonde dikzak, en kan maar niet in haar bed blijven
Toen we wat opgeknapt waren, gingen wij naar een huis aan de overkant van het ziekenhuis. In dit huis had mijn vader met anderen, wezen en half wezen verzameld. We mochten niet vóór het huis spelen, dat was te gevaarlijk. Vanwege de Bersiap tijd. Daarvoor werden we bewaakt door Sikhs. Zij waren in dienst van de Britten.
Ik vond ze indrukwekkend met hun lange mooie haartooi en baarden. Er werd drie keer per dag alarm geblazen en iedereen moest naar binnen voor de rondvliegende kogels. Ik kreeg daar, naast mijn astma, ook nog in ernstige mate de bof. Extra benauwd dus. Toen pas waren mijn hersens zo ver, dat het tot mij doordrong dat mijn moeder er niet meer was. Ik miste haar heel erg. De Engelsen trakteerden ons op een feestje in hun kazerne. Hiervoor werden we in vrachtwagens ,( plat op de bodem liggend ) vervoerd.
Er werd contact gemaakt met Nederland om te zien bij wie de weeskinderen ondergebracht zouden kunnen worden.